‘Onze cultuur is te veel op de medische kant gericht’ - Wethouder Twan Zopfi over proeftuin Zundert
In Zundert is onlangs een nieuwe proeftuin gestart. Gemeenten hebben een belangrijke taak om de band tussen zorg en het sociaal domein te versterken, vindt wethouder Twan Zopfi. ‘Inwoners moeten op hun eigen manier naar hun levenseinde kunnen toegroeien. En dat vraagt om betere samenwerking.’
‘Uiteindelijk is er in de laatste levensfase maar één vraag écht belangrijk: hoe voeg ik leven aan de dagen toe, als ik geen dagen meer toe kan voegen aan het leven? Het antwoord vraagt om betere samenwerking tussen zorg en het sociaal domein, vindt Twan Zopfi, wethouder in Zundert.
Op 13 maart opende je de proeftuin. Hoe kijk je terug op deze startbijeenkomst?
‘Met grote tevredenheid, zeker over de opkomst. Die was niet alleen groot, met twintig deelnemers, maar vooral ook breed. Zorgprofessionals weten elkaar vaak wel te vinden, vooral vanuit de reguliere overleggen. Maar voor veel andere partijen is dat niet vanzelfsprekend. Er waren zingevingsorganisaties aanwezig, maar bijvoorbeeld ook de KBO, stichting ‘Met je hart’ en diverse culturele organisaties. Ja, daar was ik blij verrast over.’
Als eerste proeftuin in Nederland haakt Zundert ook het culturele domein aan. Het Vincent van GoghHuis Zundert, het museum op de geboortegrond van Van Gogh neemt deel. Waarom?
‘Cultuur kan ontzettend waardevol zijn in de laatste fase van het leven, dat weet ik uit ervaring. Zelfs de World Health Organization beaamt de gezondheidseffecten van culturele deelname.’
Vanuit welke persoonlijke ervaring spreek je nu?
‘Ik ben jarenlang fysiotherapeut geweest, vooral in de ouderenzorg. Ik heb alle takken van sport gezien – van revalidatie tot palliatieve zorg. Toen al merkte ik dat er in die laatste levensfase uiteindelijk maar één vraag écht belangrijk is: hoe voeg ik leven aan de dagen toe, als ik geen dagen meer toe kan voegen aan het leven?’
Lukt dat voldoende, vind je?
‘Nee, omdat ons systeem vooral het medische aspect centraal stelt. Ook zorg natuurlijk, maar dan meer – plat gezegd – ‘om het nog even vol te houden’. Liever zie ik dat we eerst kijken naar iemands behoeften en de vragen omdraaien: wat zou iemand nog dolgraag willen in die laatste fase? En hoe kan de zorg daaraan ondersteunend zijn? De een verlangt naar goede gesprekken met de kinderen, de ander wil nog fijne herinneringen met de kleinkinderen opbouwen. Weer een ander geniet enorm van cultuur, bijvoorbeeld schilderen of naar musea gaan.’
Kijkende naar het hele zorglandschap, wat signaleer jij dan?
‘Dat het systeem niet meer houdbaar is, tenminste: niet op de manier zoals wij het in Nederland georganiseerd hebben. Door de dubbele vergrijzing en doordat mensen langer thuis wonen en ook omdat het aantal typische westerse ziekten, zoals kanker, blijft groeien. Ondertussen kampen we nog altijd met een personeelstekort, terwijl de druk op de eerstelijnszorg toeneemt. Dat is niet zomaar opgelost.’
Je zegt dat ‘het systeem niet meer houdbaar is’. Waar wringt de schoen volgens jou?
‘In Nederland zoeken we de oplossingen vooral in slimmer werken, in efficiëntie. Maar daar gaan we het niet mee redden. We moeten kijken naar wat daadwerkelijk nodig is en vervolgens concluderen: waar leveren we een bijdrage aan? En waaraan bewust niet? De ene inwoner wil zich misschien op het medische traject storten en zich helemaal niet met levensvragen bezighouden, terwijl die voor de ander wél belangrijk zijn.’
Welke rol heeft het sociaal domein in dit vraagstuk?
‘Een te kleine rol. Vanuit uit onze Nederlandse, westerse cultuur zijn we te veel gericht op de medische en zorgkant, zoals ik net al zei. Daarom ben ik ook zo’n fervent voorstander van het model van Positieve Gezondheid. Dit model gaat over de fysieke kant, maar legt ook de nadruk op mensen zelf, op hun veerkracht en wat hun leven betekenisvol maakt. Over zingeving, kwaliteit van leven en hoe je nog meedoet in de maatschappij.’
Hoe gaat dat in Zundert: vind je dat professionals in de zorg en het sociaal domein elkaar goed genoeg vinden?
‘Eerlijk gezegd nog niet voldoende. Op de een of andere manier zijn we nog niet in staat om hen op een constructieve manier bij elkaar te laten komen en op een geïntegreerde manier naar inwoners te laten kijken. Daarom zijn we de proeftuin gestart.’
Hoe komt het dat dat niet lukte?
‘Deels door mindset: vanuit je vak ben je niet gewend om andere disciplines op te zoeken. Maar ook zeker door de structuur, hoe we alles georganiseerd hebben. Die twee elementen versterken elkaar.’
In hoeverre bepalen geldstromen die structuur?
‘Het hele bekostigingssysteem speelt daar zeker een rol in. Aan al die wetten, zoals de Wmo, zitten losse ‘geldpotjes’ vast. Zo ga je automatisch in silo’s denken. Maar wat als we die potjes eens zouden loslaten? En kijken wat er per huishouden nodig is en daarvoor budget vrijmaken? Eén bedrag dat mensen naar hun eigen wensen, gebaseerd op advies van professionals, kunnen besteden?’
Kun je een voorbeeld geven?
‘Stel, iemand heeft kanker en nog maar drie maanden te leven. Misschien heeft die persoon totaal geen zin om die laatste drie maanden ziek van de chemo op de bank te liggen, maar wil hij – ik noem maar wat – elke dag met zijn kleinkinderen naar de Efteling. Zo’n behandeling kost zo zestigduizend euro. Dat spaar je uit, maar wie weet kan in plaats daarvan twintigduizend uitgekeerd worden, zodat iemand in die laatste levensfase kan doen wat hij wil. Ik realiseer me dat ik aan het wegdromen ben, maar het zou echt mooi zijn.’
Welke verantwoordelijkheid heeft de gemeente om betere, tijdige ondersteuning in de palliatieve fase te realiseren?
‘Wij zijn niet de grootste beïnvloeder, maar wel onderdeel van het systeem. Als gemeente hebben we dan ook zeker de belangrijke taak om issues en oplossingen bij de landelijke overheid aan te kaarten. Want als zij het inzicht niet krijgen, kan er ook niets veranderen.’
‘Als gemeente hebben we de taak
issues en oplossingen bij de
landelijke overheid aan te kaarten‘
En doe jij dat ook?
‘Heel eerlijk, ik kan het nog beter doen. Persoonlijk zie ik het als mijn taak om buiten de lijntjes te kleuren, om zaken anders aan te durven pakken. Neem de proeftuin als voorbeeld. Die komt ook zeker aan de regionale bestuurstafels ter sprake. We gaan de ervaringen delen en de geleerde lessen natuurlijk ook. En zo ontstaat een breder effect, dat weet ik zeker.’
Wat was doorslaggevend voor jou om met de proeftuin te starten?
‘De proeftuin kwam precies op het juiste moment op mijn pad, zoals wel vaker in het leven. Ik raakte in gesprek met een bestuurslid van het Vincent van GoghHuis in Zundert. Zij vertelde me over dit project bij Agora. Omdat ik ook bijna elf jaar docent aan een hogeschool ben geweest, ging ik meteen aan op de woorden ‘proeftuin’, ‘leren’, ‘samenwerken’ en ‘ontwikkelen.’ Wij doen mee, zei ik al snel.’
Wat maakt de proeftuin anders, waardoor je zo snel enthousiast raakte?
‘Andere trajecten zijn vaak volgens een vast format ingestoken: dit is hoe we het doen. De proeftuin schotelt geen oplossing voor, maar faciliteert dat wij tot oplossingen komen. Door de juiste partijen met elkaar in gesprek te brengen en samen na te denken over de vraag: wat is er nodig voor onze inwoners, juist in die palliatieve fase? Ook fijn is dat externe partijen – Agora en Movisie – de kar trekken, dat geeft ons een professionele stok achter de deur. Als je zo’n traject zelf opzet, verzanden de goede bedoelingen nog weleens.’
Wat moet de proeftuin voor Zundert opleveren?
‘Voor onze inwoners: dat zij naar hun levenseinde kunnen toegroeien op de manier die zij zélf willen. En daarvoor moeten professionals elkaar beter leren kennen en vanuit een integrale blik samenwerken.’
En financieel?
‘Het gaat mij in de eerste instantie om de mensen, om kwaliteit van leven. Maar mijn overtuiging is wel: als je de goede dingen doet, levert dat uiteindelijk ook financieel iets op.’